Het zit in hun cultuur

De Turkse ober laveert tussen de trage stroom auto’s naar de overkant van de straat. Sierlijk, met één hand in de lucht, houdt hij een plateautje met een witte serviette en een potje koffie omhoog. Hij arriveert veilig aan de overkant en overhandigt de koffie aan twee werkmannen die een raam aan het installeren zijn. Ik glimlach achter mijn stuur. Gastvrijheid in de drukte van alledag, een piekje in de sleur. Tegelijkertijd betrap ik mezelf op de gedachte “Die gastvrijheid zit in hun cultuur, deden wij dat ook maar wat vaker”. Hun cultuur en wij. Ik vind het geen mooie gedachte. En toch… Een drankje aanbieden aan de werkman in je huis of in het huis van de overbuur, wie doet dat nog? En toch…

Toch huppelde ik als kind naar de koelkast om een ijskoud pintje voor de loodgieter. In’t flesje, want dat drinkt makkelijker met je hoofd in een afwasmachine. Huppel huppel weg. Ook de man die onze vissen kwam nakijken, kreeg altijd “een dreupelke”. Ik zie hem nog zitten aan de keukentafel. Een beetje scheef gedraaid op zijn stoel, tevreden knikkend naar onze waterbak waar het noorderlicht weer leek te schijnen. En later als ik op kot zat, kregen de werkmannen op het dak naast mijn keukenraam allemaal een pintje. In’t flesje, want ik had geen glazen. Dat ik tien minuten voordien in mijn blootje langs datzelfde raam was gehuppeld, niet wetende dat de dakwerkers al druk in de weer waren, lachten we weg door het open raam. Dat kon toen nog gewoon. Het zat in onze cultuur. Dat pintje toch, dat huppelen…

Ondertussen krijgen postbodes en vuilnismannen geen nieuwjaarsfooi meer. En dus ook geen toost op het nieuwe jaar. De loodgieter slaat een pintje af want hij moet straks nog bij een ander de leiding repareren. En in mijn blootje huppelen voor het raam.. Ik mag er niet aan denken. We werden met zijn allen die bange blanke man. Bang van vreemde drankjes, bang van blote billen en bang van een glimlach te veel. Rolluik naar beneden en deur op slot. En toch… Toch was de verse soep welkom voor de man die onze verwarmingsketel installeerde. Zijn verwonderde glimlach geneerde ons allebei.

Ik schuif mijmerend verder in de stroom. Vanuit mijn ooghoek merk ik een slanke blonde vrouw op tussen de geparkeerde auto’s. Ze wil oversteken. Ze ziet er mooi uit, netjes, een dame. Ik betrap mezelf alweer op een gedachte waar ik niet blij van word, laat staan trots op ben: “Het zebrapad is tien meter verder, madame, steek daar over”. Ze laveert niet zwierig tussen de wagens met een plateautje koffie in haar hand, ze klemt haar tas tegen haar buik en kijkt nerveus links en rechts op zoek naar een gaatje om over te steken. Ik rij haar zachtjes voorbij en merk dat onder haar tas een dikke buik verscholen zit. Een mooie dikke babybuik. Ik voel me meteen schuldig, maar ben haar al voorbijgeschoven. In mijn achteruitkijkspiegel zie ik dat de auto achter mij wat menslievender is en haar laat oversteken. En bam! Ik besef dat ik haar ken. Een meisje uit de lagere school. Eentje met een zolder vol barbiepoppen en bijhorende accessoires waar ik mezelf verloor in de overvloed. Al had ik eigenlijk nooit iets met Barbie. We stonden afwisselend vooraan in de rij van klein naar groot. Via Facebook weet ik dat ze zwanger is, en mooi. Mooier dan haar barbiepoppen, netjes, een dame. Ik zal haar proficiat wensen als haar kleine wondertje er is, maar vandaag ben ik de kleinste. Haar laten oversteken, deed ik niet. Dat was in de echte wereld en in de echte wereld praten Facebookvrienden niet meer met elkaar. Dat zit nu eenmaal niet in onze cultuur.