Betrapt

Ik zag haar op de kerstmarkt.
Rode laarsjes onder een halfversierde kerstboom, de piek wat scheef, de lichtjes verslingerd rond haar benen.
Ze kon geen stap meer vooruit en probeerde door de naalden heen te piepen.

“Euh, weet u de dichtstbijzijnde tramhalte zijn?”

Ik zweeg.

“Excuseer meneer, ik zoek de tramhalte. Ik moet naar het station.”

Ik verstijfde en hield mijn adem in.
Was ze gek of gewoon verward?

Ze danste een beetje toen ze haar voeten een voor een losmaakte uit de lichtjesslinger. Eén van de ballen stuiterde weg toen ze de boom op de grond zette. Hij was van karton, met witte glinsters en rolde tegen mijn modderige laarzen.

Ik probeerde hem niet op te rapen.
Ik probeerde hem heel hard niet op te rapen.

Ze ging op haar tenen staan om boven de boom te kijken en zakte met een klakje terug op haar hakken.
Met een blos op haar wangen keek ze rond wie haar had zien praten tegen de valse sneeuwman.

Ik staarde strak naar de witte glinsterbal aan mijn voeten die zich langzaam volzoog met donker regenwater.

Ik keek op.
Betrapt.

Haar ene oog werd een beetje kleiner als ze lachte.
Ik kreeg een vreemd gevoel in mijn buik. Die zesde oliebol was er teveel aan geweest, zoals verwacht.
“Ik moet ook de tram naar het station.”
Had ik dat gezegd?

“Zin in koffie?”

Hoe was ik hier terechtgekomen? Rechtover elkaar, zij blazend in een dampend bekertje, ik met een groeiende oliebol in mijn buik, een wiebelige kerstboom tussen ons in.
Telkens de tram remde, probeerde ze de boom recht te houden met haar knieën. De ballen wiebelden maar hielden stand. Haar laarsjes tikten zacht tegen het rubber van mijn laarzen.

Ondanks mijn twee paar dikke winterkousen, voelde ik haar grote teen duwen in de zijkant van mijn voet. Een rilling stroomde recht omhoog mijn hart in.

Ik keek op.
Betrapt.

De felle tramverlichting weerkaatste in haar ogen. Het ene weer wat kleiner dan het ander, een scheve hoektand bloot, een verdwaalde glinster onder haar oog. Ze morste hete koffie op haar handschoen toen de tram onverwachts remde.

“Geeft niets, koffie ruikt gezellig”

Ik probeerde iets te zeggen maar er kwam alleen een schrapend geluid uit mijn keel. Was dit het dan? Met verstomming geslagen? Woordenloos? De oliebol vulde ondertussen mijn hoofd en mijn knieën.

De tram stopte, ze sprong recht, zag niet hoe iedereen opzij ging voor het meisje met de halfversierde kerstboom. Ze keek alleen naar mij.

“Kom je nog even zwaaien?”

Ik zweeg.

“Het is zo leuk als er iemand zwaait op het perron.”

Ik verstijfde en hield mijn adem in.
Mijn klamme handen diep in mijn zakken geduwd, struikelde ik achter haar aan.

Ze klom de trein in, schikte de piek recht en draaide zich om.
Ze stond stil en wachtte.

Ik strekte me uit, één voet op het perron en één voet in de trein.
En gaf haar de zompige glinsterbal.

Ze lachte, schudde haar hoofd, gooide hem terug en stapte de wagon binnen.
Ik probeerde hem niet op te rapen.
Ik probeerde hem heel hard niet op te rapen.

Ik volgde haar tot aan het einde van de wagon. Of beter, ik volgde haar kerstboom. Haar rode laarsjes niet meer zichtbaar en wachtte tot haar ogen mij op het donkere perron hadden gevonden. De witte glinsterbal tegen mijn lippen gedrukt.

Ik keek op.
Betrapt.

Ze ademde damp op het koude treinraam en probeerde iets in spiegelschrift te schrijven. A P? D? Ze lachte, schudde met haar hoofd en veegde het raam schoon met haar handschoen.

Zou het raam nu ook gezellig ruiken?

Ze begon opnieuw maar haar adem was niet warm genoeg. Haar vinger niet snel genoeg. Iemand blies op een fluitje en de trein zette zich in beweging.
Ze lachte, haalde haar schouders op en probeerde iets te zeggen maar ik zag alleen de rode lichtjes van de trein.

“Kom je nog eens terug?”